21271 |
markt |
markt:
mâêrt (L387p Posterholt)
|
markt [RND]
III-3-1
|
21852 |
marktkraam |
kraam:
kraom (L387p Posterholt)
|
een tent, een stalletje op de markt waarin de goederen tentoongesteld zijn [kraam, schob] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21711 |
marktplein |
markt:
mert (L387p Posterholt)
|
het plein in een stad of dorp waar markt gehouden wordt [mert, marktveld] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmer (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
marmer [SGV (1914)] || marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
ein marmere bee.ldj (L387p Posterholt),
ein marmere bildj (L387p Posterholt)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24350 |
marter |
maart:
māārt (L387p Posterholt),
marter:
WLD
marter (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)] || marter [SGV (1914)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
maske:
maske (L387p Posterholt),
masker:
masker (L387p Posterholt),
Mod.
masker (L387p Posterholt),
mommegezicht:
mommegezicht (L387p Posterholt),
mómmegezich (L387p Posterholt),
*: verouderd.
mómmegezich (L387p Posterholt)
|
Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || masker [SGV (1914)] || Masker. || Mombakkes.
III-3-2
|
20469 |
masturberen |
zich afrijten:
zich aafriete (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33044 |
mathaak |
pikhaak:
pekhǭk (L387p Posterholt)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19393 |
matras |
matras:
mötras (L387p Posterholt),
strozak:
sjtreuzak (L387p Posterholt)
|
Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)]
III-2-1
|