24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bedeend waere (L387p Posterholt)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeene (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
19213 |
bedorven (persoon) |
bedorven:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
bedòòrve (L387p Posterholt)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34540 |
bedorven ei |
vuile eieren:
vul ęi̯ǝr (L387p Posterholt)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedonderen:
bedòendere (L387p Posterholt),
bedriegen:
bedrēēgen (L387p Posterholt),
besodemieteren:
besodemietere (L387p Posterholt),
verneuken:
verneuke (L387p Posterholt)
|
bedriegen [SGV (1914)] || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
leugenaar:
leugener (L387p Posterholt),
oplichter:
opligter (L387p Posterholt)
|
iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreuft (L387p Posterholt),
bedrŭfd (L387p Posterholt)
|
bedroefd [SGV (1914)] || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtšprēͅi̯ (L387p Posterholt),
sprei:
sjpreij (L387p Posterholt)
|
bedsprei [RND] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22837 |
beeld |
beeld:
bildj (L387p Posterholt)
|
Beeld.
III-3-2
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
beeldhouwer (L387p Posterholt),
bildjhouwer (L387p Posterholt)
|
Beeldhouwer. || Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|