23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (L387p Posterholt)
|
Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
sjoon waer (L387p Posterholt)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20521 |
moot vis |
moot:
moot (L387p Posterholt)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
mompelen:
mompele (L387p Posterholt),
mopperen:
moppere (L387p Posterholt)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33538 |
morel, zure kers |
meikersje:
meikeersje (L387p Posterholt)
|
I-7
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
morgegebĕd (L387p Posterholt),
morgensgebed:
morgesgebed (L387p Posterholt)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knooje (L387p Posterholt)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30012 |
mortelmaker |
opperman:
[opperman] (L387p Posterholt)
|
De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.]
II-9
|
20923 |
mossel |
mossel:
moĕsjel (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
mossel [SGV (1914)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mosterd (L387p Posterholt)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|