18418 |
muts: algemeen |
muts:
mötsj (L387p Posterholt),
møts (L387p Posterholt),
pats:
patš (L387p Posterholt)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansenberm:
sjanseberm (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (L387p Posterholt)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
stokroos:
WLD = muurbloem
sjtokroos (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
stokviool:
muurbloem
sjtokfiool (L387p Posterholt)
|
muurbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
30231 |
muurdam, penant |
penant:
pǝnant (L387p Posterholt)
|
Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.]
II-9
|
30267 |
muurraam |
blind raam:
blenjt rām (L387p Posterholt)
|
[N 55, 19c; N 32, 10a-c; monogr.]
II-9
|
22751 |
muziek |
muziek:
meziek, muziek (L387p Posterholt),
muziek (L387p Posterholt)
|
muziek [SGV (1914)] || Muziek.
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
insjtrement, insjtrument (L387p Posterholt),
instrument (L387p Posterholt)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] || Instrument.
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muziekant (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
muzikant (L387p Posterholt)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] || Muzikant.
III-3-2
|
28952 |
naad |
naad:
nǭt (L387p Posterholt)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|