23927 |
onze-lieve-vrouw |
onze-lieve-vrouw:
onze lieve vrouw (L387p Posterholt)
|
Onze Lieve Vrouw [Lie(f)vrouw, Sliefvrouw]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23743 |
onze-lieve-vrouweplaat |
onzelievevrouw van altijddurende bijstand:
o.l.v. van altijddurende bijstand (L387p Posterholt)
|
Een plaat, afbeelding van O.L.V. van Altijddurende Bijstand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23971 |
onzedig |
vies:
vies (L387p Posterholt)
|
Onzedig, onzedigheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23647 |
onzevader |
onzevader:
onze vader (L387p Posterholt),
paternoster:
pater noster (L387p Posterholt)
|
Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23720 |
onzevaderkralen |
onzevaders:
oonze vaders (L387p Posterholt)
|
De Onze-Vaderkralen (6 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20557 |
ooft |
ooften:
aofte (L387p Posterholt)
|
ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20736 |
ooftvlaai |
snitselenvla:
sjnitseleflaa (L387p Posterholt)
|
Vla met moes van gedroogde appelen (euftevlaoj, zwarte vla?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17592 |
oog |
oog:
aug (L387p Posterholt),
oug (L387p Posterholt),
ô.ugə (L387p Posterholt)
|
ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33935 |
oogkleppen |
loesjen:
lǫšǝ (L387p Posterholt)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|
17595 |
ooglid |
oogschel:
RK: kort
augsjel (L387p Posterholt)
|
oog: ooglid [N 10a (1961)]
III-1-1
|