24301 |
bek |
bek:
bɛk (L387p Posterholt),
muil:
WLD
moel (L387p Posterholt)
|
Het voorste, getande gedeelte bij de rek- en zwiktangen. [N 60, 83d] || Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
II-10, III-4-2
|
21775 |
bekakt praten |
aanstellerig spreken:
aanstellerig sjpraeke (L387p Posterholt)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21777 |
bekakte praat |
opscheppen:
opsjöppe (L387p Posterholt)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
aanstellerig spreken:
aanstellerig sjpraeke (L387p Posterholt)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-1-4
|
21830 |
bekendmaken |
bekendmaken:
bekint maake (L387p Posterholt)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bekinne (L387p Posterholt)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21514 |
bekeuren |
proces-verbaal krijgen:
persesverbaal kriege (L387p Posterholt)
|
iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30041 |
bekisting |
bekisting:
bǝkesteŋ (L387p Posterholt)
|
De van planken en platen vervaardigde houten mal waarin beton gestort wordt. Zie ook het lemma 'Bekister'. [N 30, 51a; monogr.]
II-9
|
22677 |
bekkens |
deksels:
deiksels (L387p Posterholt)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21357 |
bekvechten |
schelden:
sjelje (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)] || ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|