33522 |
peulen, doppen (ww.) |
keveren:
keevere (L387p Posterholt)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen afhalen:
boane aafhoale (L387p Posterholt),
ranken:
renge (L387p Posterholt)
|
boonen afhalen [SGV (1914)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
keveren:
keevere (L387p Posterholt)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
21734 |
pezerik |
pees:
pees (L387p Posterholt),
pezerik:
piǝzǝrek (L387p Posterholt)
|
De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.] || harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)]
II-12, III-3-1
|
23172 |
piano |
piano:
piano (L387p Posterholt)
|
Piano.
III-3-2
|
30349 |
pianoscharnier |
pianoscharnier:
pijānošǝrnēr (L387p Posterholt)
|
Scharnier waarvan de bladen zich over de gehele lengte van de deur uitstrekken. [N 54, 90]
II-9
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakkezere (L387p Posterholt)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
sjierpen:
sjierpe (L387p Posterholt)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
piel (L387p Posterholt),
pielle (L387p Posterholt)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl.
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pin (L387p Posterholt)
|
pijn [RND]
III-1-2
|