23162 |
aanloop |
aanloop:
ne aanluip numme.
aanluip (L387p Posterholt)
|
Aanloop.
III-3-2
|
21872 |
aanrekenen |
rekenen:
raekene (L387p Posterholt)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25096 |
aanrijgen |
invamen:
invajme (L387p Posterholt)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30250 |
aanslag |
aanslag:
ānšlāx (L387p Posterholt)
|
Het gedeelte van de stijl en van de dorpel waartegen een deur of draaiend venster aanslaat en waarbij, meestal onder een rechte hoek, de sponning aansluit. Zie ook het lemma 'Sponning'. De aanslag kan aan stijl en dorpel geschaafd worden of door middel van een latje gevormd worden. [N 55, 73a]
II-9
|
30251 |
aanslaglat |
aanslaglat:
ānšlāxlat (L387p Posterholt)
|
Tegen de kozijnstijlen en -dorpels gespijkerd latje dat de aanslag vormt voor een deur of draaiend venster. [N 55, 73b-c]
II-9
|
18887 |
aanstaan |
aanstaan:
aansjtaon (L387p Posterholt)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23968 |
aanstoot |
aanstoot:
aansjtoot (L387p Posterholt)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18970 |
aanstoot geven |
ergeren:
ergere (L387p Posterholt)
|
mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30381 |
aantrede |
aantrede:
āntrē̜ (L387p Posterholt)
|
De horizontale afstand tussen de voorkanten van twee elkaar opvolgende stootborden. Zie ook afb. 68b. [N 55, 89e]
II-9
|
24977 |
aanwezigheid |
daar zijn:
dao zeen (L387p Posterholt),
der zeen (L387p Posterholt)
|
de aanwezigheid, het aanwezig zijn [antwoord] [N 91 (1982)]
III-4-4
|