e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slordig slordig: sjlordig (Posterholt) onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] III-1-4
slot slot: slōǝt (Posterholt), šlǭt (Posterholt) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
slotkant slotzijde: šlǭt˲zīj (Posterholt) De zijde van de deur waar het slot is aangebracht. [N 55, 34b] II-9
slotschroef slotbout: šlǫt˱bǫwt (Posterholt) Schroef, bestaande uit een ronde steel met onder de platronde kop een vierkant gedeelte. Zie ook afb. 149. De slotschroef wordt gebruikt om hengsels aan deuren en ramen te bevestigen. Het vierkante gedeelte ervan verhindert dat de schroef gaat draaien wanneer er een moer op wordt geschroefd. [N 54, 29] II-12
sluik haar sluik haar: sjluuk haor (Posterholt) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren doezelen: doezele (Posterholt) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: sjluupe (Posterholt) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2
sluis sluis: sjloes (Posterholt) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1
sluisdeur sluisdeur: sjloes"deure (Posterholt), sluisplank: sjloesplenk (Posterholt) het ophijsbare deel van een sluis (schoft) [N 90 (1982)] III-3-1
sluismeester sluismeester: sjloesmeister (Posterholt) de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)] III-3-1