18971 |
sober |
sober:
soober (L387p Posterholt)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20664 |
soep |
soep:
soep (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
soep [SGV (1914)] || Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20756 |
soep van ingewanden |
niertjessoep:
neerkessoep (L387p Posterholt)
|
Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20882 |
soepkip |
gekookte hen:
gekoukte hin (L387p Posterholt),
gestoofde hen:
gestoofde hin (L387p Posterholt)
|
kip in water gekookt [N 37 (1971)]
III-2-3
|
20512 |
soepvlees |
soepvlees:
soepvleisj (L387p Posterholt)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31931 |
soevereinboor |
verzinkboor:
vǝrzeŋk˱bǭr (L387p Posterholt)
|
Boorijzer voor hout waarvan het snijvlak kegelvormig is en voorzien is van verschillende inkervingen. Bij oudere soevereinboren is het boorijzer plat en onderaan spits uitlopend. De soevereinboor wordt gebruikt om de bovenrand van geboorde gaten kegelvormig af te schuinen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de kop van een schroef verzonken in het hout worden aangebracht. Zie ook afb. 76 en het lemma ɛsoevereinboor, verzinkboorɛ in Wld II.11, pag. 78-79. Het betreft daar een vergelijkbaar type boorijzer voor metaal.' [N 53, 166; N G, 31e; monogr.]
II-12
|
18196 |
sok |
sok:
zaŏk (L387p Posterholt)
|
sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18338 |
sokophouder |
sokkenhouder:
zaŏke hawters (L387p Posterholt)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
səldô.t (L387p Posterholt)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
blokjes:
blèùkskes (L387p Posterholt)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|