21289 |
soldaten |
soldaten:
seldaote (L387p Posterholt),
səldo.tə (L387p Posterholt)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
21739 |
soorten soldaten |
cavalerist:
Van Dale: cavalerist, soldaat te paard.
kavveleriste (L387p Posterholt),
matroos:
matrooze (L387p Posterholt),
zandhaas:
Van Dale: zandhaas, 2. (spott.) ben. voor infanterist.
zandjhaes (L387p Posterholt)
|
welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33224 |
sorteermachine |
aardappelenmolen:
ɛrǝpǝlmø̄lǝ (L387p Posterholt),
aardappelenzeef:
ɛrpǝlǝzēf (L387p Posterholt)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
uitrapen:
ūtrāpǝ (L387p Posterholt)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
33223 |
sorteren met de machine |
ommalen:
ummālǝ (L387p Posterholt)
|
Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33]
I-5
|
34576 |
spaak |
spaak:
špāk (L387p Posterholt)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
27920 |
spaanders |
spaanders:
špāndǝrs (L387p Posterholt)
|
De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.]
II-12
|
21896 |
spaarpot |
spaarpot:
sjpaarpot (L387p Posterholt)
|
de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (L387p Posterholt)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
29126 |
spaken van het drijfwiel |
speken:
spęjkǝ (L387p Posterholt)
|
[N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|