e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soldaten soldaten: seldaote (Posterholt), səldo.tə (Posterholt) algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || soldaten [RND] III-3-1
soorten soldaten cavalerist: Van Dale: cavalerist, soldaat te paard.  kavveleriste (Posterholt), matroos: matrooze (Posterholt), zandhaas: Van Dale: zandhaas, 2. (spott.) ben. voor infanterist.  zandjhaes (Posterholt) welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)] III-3-1
sorteermachine aardappelenmolen: ɛrǝpǝlmø̄lǝ (Posterholt), aardappelenzeef: ɛrpǝlǝzēf (Posterholt) Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32] I-5
sorteren met de hand uitrapen: ūtrāpǝ (Posterholt) Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.] I-5
sorteren met de machine ommalen: ummālǝ (Posterholt) Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33] I-5
spaak spaak: špāk (Posterholt) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13
spaanders spaanders: špāndǝrs (Posterholt) De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.] II-12
spaarpot spaarpot: sjpaarpot (Posterholt) de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)] III-3-1
spade, spitschop schup: šø̜p (Posterholt) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spaken van het drijfwiel speken: spęjkǝ (Posterholt) [N 34, B8; N 34, B9] II-7