33904 |
spat |
koespat:
kušpat (L387p Posterholt),
spatbeen:
špatbęi̯n (L387p Posterholt
[(verdikking van het been)]
)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
18091 |
spatader |
spatader:
sjpataor (L387p Posterholt),
sjpatoar (L387p Posterholt)
|
spatader [SGV (1914)] || Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32052 |
spatpen |
spatpen:
špatpɛn (L387p Posterholt)
|
Het kleine deel van een pen dat bij het menageren niet wordt weggehaald. Het heeft tot doel het kromtrekken van de verbinding te verhinderen. Zie ook afb. 140. [N 54, 62b]
II-12
|
24993 |
spatten |
sprietsen:
sjprietse (L387p Posterholt),
spruiten:
sjpröt (L387p Posterholt),
(Info ontbreekt).
gesjpröt (L387p Posterholt)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] || spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
20770 |
speculaas |
speculaas:
sjpikkelaas (L387p Posterholt)
|
speculaas [N 29 (1967)]
III-2-3
|
21888 |
speculeren |
speculeren:
sjpeekeleere (L387p Posterholt)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17782 |
speeksel |
spij:
sjpie (L387p Posterholt)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
sjpieje (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
ṣpijə (L387p Posterholt)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
en kaa(r)cht (L387p Posterholt),
kaart (L387p Posterholt),
speelkaart:
sjpeelkaart (L387p Posterholt)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)] || Kaart.
III-3-2
|
21480 |
speelplaats |
speelplaats:
sjpeelplaats (L387p Posterholt)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|