e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stam van de boom stam: WLD  sjtam (Posterholt) Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)] III-4-3
stamppot moes: moos (Posterholt) Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
standbeeld standbeeld: sjtandjbildj (Posterholt), sjtantbe.lṭ (Posterholt) standbeeld [RND] || Standbeeld. III-3-2
standvink standvink: štantj˲veŋk (Posterholt) Houten stijl die de moerbalk en de balklaag ondersteunt. Zie ook afb. 70. [N 54, 120d] II-9
stapvoets gaan stappen: štapǝ (Posterholt) De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a] I-9
station statie (<lat.): sjtaase (Posterholt) de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)] III-3-1
steeg, steegje gats, gatsje: gats (Posterholt), steeg, steegje: sjteeg (Posterholt), sjteegske (Posterholt) een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)] III-3-1
steek steek: sjteek (Posterholt), štę̄k (Posterholt) De doorgehaalde draad in de groef; ook de manier van naaien. [N 60, 111a] || steek [SGV (1914)] II-10, III-1-2
steekband windschoor: wentjšǭr (Posterholt) Schoor van nok naar spantbeen of van gording naar spantbeen om het uit elkaar gaan van de kap te voorkomen. [N 54, 167] II-9
steekbeitel steekbeitel: štē̜k˱bęjtǝl (Posterholt) Houtbeitel met een plat beitelblad dat aan de voorkant één schuingeslepen zijde heeft. De zijkanten van het blad zijn recht of afgeschuind. De steekbeitel wordt vooral gebruikt voor het met de hand afsteken van hout, bijvoorbeeld bij het maken van houtverbindingen. Zie ook afb. 64. [N E, 25b; N 53, 35a-b; N 53, 34a; A 14, 12a add.; A 32, 2 add.; monogr.] II-12