30249 |
steldorpel |
stofdorpel:
štǭf˱dø̜rpǝl (L387p Posterholt)
|
Dorpel van binnendeurkozijnen waarbij geen onderdorpel is aangebracht. De steldorpel wordt doorgaans in de vloer vastgespijkerd. [N 55, 9b]
II-9
|
31766 |
stelknoppen |
stelknoppen:
štelkn ̇øp (L387p Posterholt)
|
De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d]
II-12
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
vleugel:
vlø̄gǝl (L387p Posterholt)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtelpe (L387p Posterholt)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
sjtelt (L387p Posterholt),
sjteltje (L387p Posterholt)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)] || Stelt.
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtumme (L387p Posterholt)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
sjtempele (L387p Posterholt)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22663 |
stemvork |
stemvork:
sjtumvork (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)] || Stemvork.
III-3-2
|
19893 |
stenen omheining |
muurtje:
muurke (L387p Posterholt)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
20323 |
sterven |
creperen:
WLD
krepere (L387p Posterholt),
kapotgaan:
kapot˲gǭn (L387p Posterholt),
WLD
kapot gaon (L387p Posterholt),
sterven:
sjterve (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt,
L387p Posterholt)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|