e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strooisel in de potstal russen: rø̜š (Posterholt), struu: štrø̜i̯ (Posterholt) Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11
strooiselvlaai greumelenvla: greumeleflaa (Posterholt), knobbelenvla: knoebeleflaa (Posterholt) Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)] III-2-3
stroop zijpnat: zīpnāt (Posterholt) Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.] II-2
stroopketel persketel: porškę̄tǝl (Posterholt) De grote, vaak van koper vervaardigde ketel waarin de vruchtenmassa en het sap worden gekookt. Zie afb. 16. In Q 249 gebruikte men een cilindervormige, koperen ketel met een hoogte van 88 cm en een diameter van 134 cm. Deze ketel dateerde uit 1919. In Q 198 had men een cilindrische ketel met een inhoud van ongeveer 600 liter. De invuller uit L 295 kookte in een ingemetselde ketel van 150 cm doorsnee en 60 tot 70 cm hoog. Door deze grote doorsnee ontstond er meer verdampingsoppervlakte. Met de opgave uit L 318b ("machiensketel") werd uitsluitend de ketel bedoeld waarmee men het sap indikte. [N 57, 7] II-2
strooplepel zijpnatslepel: zīpnātslę̄pǝl (Posterholt) De grote koperen lepel waarmee de stroop uit de ketel wordt geschept. Zie afb. 26. [N 57, 30a] II-2
stroopmes zijpnatslepel: zīpnātslę̄pǝl (Posterholt) De houten spaan om stroop uit de voorraadpotten te halen bij het afwegen in de verkoopruimte. [N 57, 37] II-2
stroopregister register: register (Posterholt) Het register waarin de hoeveelheden ge-stookte stroop in verband met de accijnzen moesten worden bijgehouden. Volgens de invuller uit Q 0112 hoefden in Nederland loonstokers dit register niet in te vullen. De zegsman uit Q 78 daarentegen vermeldt dat in de dertiger jaren in België een register moest worden bijgehouden waarin allerlei informatie over de opdrachtgever, bijv. gezin, afstand, hoeveelheid aangeleverd fruit, werd opgenomen. [N 57A, 5a] II-2
stroopschep zijpnatsschup: zīpnātsšø̜p (Posterholt) De houten of koperen schep waarmee stroop uit de ketel kan worden geschept. Zie afb. 27. Daarnaast wordt de schep, zo blijkt uit de opgaven, ook gebruikt om de stroop te roeren, zeker wanneer hij een lange steel heeft. De "zijpnatsschup" uit L 387 was een houten schop als afb. 27 met een korte steel. De schop werd onder meer gebruikt voor ''t afwegen van stroop. [N 57, 30b; N 57, 30c] II-2
stroopstoker perser: poršǝr (Posterholt) De man die stroop maakt. [N 57, 2; monogr.] II-2
stroopvat uiles: ølǝs (Posterholt), zijpnatsduppen: zīpnātsdøpǝ (Posterholt) De pot of het vat waarin de stroop wordt opgeslagen. Een aantal zegslieden vermeldt dat men de stroop bewaarde in "baren", stenen potten waarvan de inhoud varieerde. De invuller uit Q 253 merkt bovendien op dat zo''n "baar" op tanden stond, twee oren had en twee of drie schilden (stempels van ongeveer 5 cm doorsnede in relief). Twee schilden duidden op een inhoud van 20 tot 25 liter, drie schilden op een inhoud van 30 tot 35 liter. Ook de opgave uit L 295 ("driekroonse pot") wijst in die richting, bovendien vermeldt de zegsman dat men zulke potten afsloot met krantepapier. De respondent uit L 387 kende twee soorten stenen pot: de "uiles", een kleine, stenen pot van ongeveer 15 liter en de "zijpnatduppen", een Keulse pot met een in-houd van 15 liter of meer. De stroop van ''t loonstoken werd in deze emballage, die door de klant was meegegeven, opgeslagen. De invullers uit Q 253 en L 295 gebruikten bovendien ook houten vaten, voorzien van een houten deksel, om de stroop te bewaren. In L 295 had zo''n vat een inhoud van 75 kilo. De zegsman uit L 374 sloeg zijn stroop op in een groot houten voorraadvat van ongeveer 500 liter dat schuin op schragen stond en van bovenaf gevuld kon worden. Aan de voorkant van het vat bevond zich een aftappunt. [N 57, 36] II-2