18225 |
binnenstebuiten |
binnenstebuiten:
binneste boete (L387p Posterholt),
krangs:
krangs (L387p Posterholt)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)] || krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)]
III-1-3
|
31992 |
binnenwerkse maat |
binnenwerkse maat:
benǝwerǝksǝ mǭt (L387p Posterholt),
dagmaat:
dāxmǭt (L387p Posterholt)
|
De maat die aan de binnenzijde gemeten wordt, dat wil zeggen van de ene binnenste rand van het werkstuk tot de andere. Zie ook het lemma ɛdagmaatɛ in Wld II.9, pag. 111. Het betreft daar de binnenwerkse maat van kozijnen.' [N 53, 200b]
II-12
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetesj (L387p Posterholt)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30988 |
binnenzool |
binnenzool:
benǝzǭl (L387p Posterholt),
brandzool:
branjtjzǭl (L387p Posterholt)
|
Het stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden. [N 60, 77; N 60, 233f; N 60, 233a]
II-10
|
18448 |
binnenzool [wld ii.10, p. 38] |
binnenzool:
binnezaol (L387p Posterholt),
brandzool:
brandjzaol (L387p Posterholt)
|
Een stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden? (binnenzool?) Vgl. tek. 105 [N 60 (1973)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
bioscoop:
bioskoop (L387p Posterholt)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24075 |
bisdom |
bisdom:
bisdom (L387p Posterholt)
|
Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24074 |
bisschop |
bisschop:
bussjop (L387p Posterholt)
|
Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33936 |
bit |
gebit:
gebēt (L387p Posterholt)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33938 |
bitringen |
gebitringen:
gǝbētreŋ (L387p Posterholt)
|
De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44]
I-10
|