20589 |
tabakssap |
zever:
zeiver (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabbernakel (L387p Posterholt)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
Hoe noemt U: een tafel in het algemeen [N 56 (1973)] || tafel [SGV (1914)]
III-2-1
|
23711 |
tafelgebed |
beden voor het eten:
bae veur het aete (L387p Posterholt)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32182 |
tafelhoekklos, wervel |
hoekklos:
hōkklǫs (L387p Posterholt
[(meervoud: hōkklø̜s)]
),
tafelbladklem:
tǭfǝlblātklɛm (L387p Posterholt)
|
Houten blokje dat meestal op de vier hoeken bij de tafelpoten onder het tafelblad wordt bevestigd. Het dient om de tafel een grotere stevigheid te geven en voorkomt dat het hout van het blad nog kan gaan werken. Zie ook afb. 175. [N 53, 219; N 56, 158c]
II-12
|
19833 |
tafelpoot |
tafelpoot:
tōͅfəlpūət (L387p Posterholt)
|
de poot van een tafel [N 56 (1973)]
III-2-1
|
24494 |
tak (alg.) |
tak:
tak (L387p Posterholt)
|
tak [SGV (1914)]
III-4-3
|
20476 |
tak van een geslacht |
tak:
tak (L387p Posterholt)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kroon:
WLD
kroon (L387p Posterholt),
tak (mv.):
tĕk (L387p Posterholt)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] || takken (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
tak (mv.) krijgen:
WLD
tek kriege (L387p Posterholt)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|