e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitstallingstroon uitsteltroon: oetsjteiltroon (Posterholt) De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)] III-3-3
uitstellen uitstellen: oetsjteile (Posterholt) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvlucht uitvlucht: oetvlug (Posterholt) wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4
uitwerpselen schijt: sjêêt (Posterholt), stront: sjtròònt (Posterholt) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
uitwijken rechts houden: rechs hawte (Posterholt) met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] III-3-1
uitzagen uitzegen: ūt˲zē̜gǝ (Posterholt) Gedeelten uit het hout wegzagen om er zo versieringen in aan te brengen. Het aanzagen wordt meestal met behulp van een decoupeerzaag gedaan. Zie ook dat lemma. [N 53, 23a] II-12
uitzeven van de zemelen zeven: zēvǝ (Posterholt) Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.] II-1
unster ponder: pŭnjer (Posterholt) unster (balans) [SGV (1914)] III-3-1
urine pis: pies (Posterholt), pis (Posterholt), zeik: zęi̯k (Posterholt) urine [N 10c (1995)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
urineren pissen: piesse (Posterholt), pisse (Posterholt, ... ), zeiken: zęi̯kǝ (Posterholt) urineren [N 10c (1995)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1