30320 |
vensterbekleding |
borstwering:
boršwē̜reŋ (L387p Posterholt)
|
De, vaak houten, betimmering van de muur vanaf de vensterbank tot de vloer. Zie ook afb. 57a. [N 55, 44e]
II-9
|
30336 |
vensterblinden |
binnenblinden:
benǝblenjǝ (L387p Posterholt)
|
Houten panelen of borden die aan de binnenzijde van het huis aan één of aan beide zijden van het raamkozijn zijn aangebracht. Men onderscheidt slag- of vouwblinden die draaiend geopend kunnen worden en schuif- of rolblinden die in een in de muur uitgespaarde ruimte geschoven kunnen worden. [N 55, 65b; A 23, 18b; A 46, 11c; L 32, 75a; RND 10, 49 add.; monogr.]
II-9
|
30332 |
vensterluiken |
blinden:
blenjǝ (L387p Posterholt),
buitenblinden:
būtǝblenjǝ (L387p Posterholt)
|
Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.]
II-9
|
25074 |
veranderen |
veranderen:
verrangere (L387p Posterholt)
|
anders maken [anderen, veranderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30446 |
verankeren |
verankeren:
vǝraŋkǝrǝ (L387p Posterholt)
|
Muren en balklagen met behulp van ankers met elkaar verbinden ten einde het uitwijken van de muren te voorkomen. [N 54, 122a]
II-9
|
21433 |
verbeuzelen |
verknoeien:
verknooje (L387p Posterholt)
|
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18159 |
verbinden van een wonde |
verbinden:
verbinge (L387p Posterholt)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25618 |
verbranden |
verbranden:
vǝrbrantj (L387p Posterholt)
|
Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.]
II-1
|
18940 |
verbruien |
niet lukken:
neet löke (L387p Posterholt),
verbruien:
verbrŭje (L387p Posterholt),
verprutsen:
verprutse (L387p Posterholt)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || verbruien [SGV (1914)]
III-1-4
|
21388 |
verdacht |
verdachtig:
verdĕchtig (L387p Posterholt)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|