18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verléége (L387p Posterholt)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleeze (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
verleze (L387p Posterholt)
|
verliezen [SGV (1914)] || Verliezen.
III-3-1, III-3-2
|
31799 |
verlopen van de zaag |
verlopen:
vǝrlǭpǝ (L387p Posterholt)
|
Bij het zagen afwijken van de lijn die gevolgd moet worden. De zaag gaat afwijken als de tanden ervan niet goed gezet zijn. [N 50, 43b; N 53, 28a; N 75, 118b]
II-12
|
19338 |
vermaak |
feest:
fees (L387p Posterholt)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25091 |
vermengen |
mengen:
minge (L387p Posterholt)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18853 |
vermoeden |
vermoeden:
vermoede (L387p Posterholt)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25098 |
vernielen |
vernielen:
verneele (L387p Posterholt)
|
vernielen [SGV (1914)]
III-4-4
|
21832 |
vernomen verhaal |
gehoord:
geheurd verhaol (L387p Posterholt)
|
een vernomen verhaal [meul] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23374 |
verpachte banken |
gepachte plaatsen:
gepachte plaats (L387p Posterholt)
|
De kerkbanken waarvan de plaatsen aan parochianen verpacht werden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23249 |
verplichte feestdag |
verplichte feestdag:
verplichte feesdaag (L387p Posterholt)
|
Een geboden, verplichte feestdag [festerandach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|