25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
glimmen:
glimme (L387p Posterholt)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blood (L387p Posterholt),
bloot (L387p Posterholt)
|
bloed [N 10 (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
18057 |
bloeden |
bloeden:
blöw (L387p Posterholt)
|
bloeden [SGV (1914)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloodworsj (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
WLD
blootzuuger (L387p Posterholt),
bloedzuiker:
(bloodzuker) (L387p Posterholt),
echel:
eegel (L387p Posterholt)
|
bloedzuiger [SGV (1914)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20718 |
bloem |
bloem:
bloom (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
blōm (L387p Posterholt)
|
bloem [SGV (1914)] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (L387p Posterholt),
bloom (L387p Posterholt),
bloemetje:
blömke (L387p Posterholt)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
bol:
WLD
bòòlle (L387p Posterholt),
knol:
WLD
knòòlle (L387p Posterholt)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
knoop:
WLD
knoep (L387p Posterholt)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloom kool (L387p Posterholt),
bloomkeul (L387p Posterholt),
bloomkool (L387p Posterholt),
WLD = bloemkool
bloomkool (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
bloemkool [N 92 (1982)] || bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|