33141 |
vleugels in de wanmolen |
vleugelen:
vlø̄gǝlǝ (L387p Posterholt)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
cirkelen:
WLD
cirkele (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33986 |
vliegennet |
vliegengaren:
vlēgǝgārǝ (L387p Posterholt)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
19452 |
vliegenraam, hor |
hor:
hor (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
hòr (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u een scherm van groene metaaldraad in open ramen om vliegen buiten te houden? (vliegenraam, hor) [N 104 (2000)] || Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vleeger (L387p Posterholt),
windvogel:
windjvoogel (L387p Posterholt),
ne Windjvogel oplaote. [Met afbeelding].
windjvogel (L387p Posterholt)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)] || Vlieger: 2. speeltuig.
III-3-2
|
24773 |
vliegezwam |
kroddelenkaas:
WLD
kròòdelekees (L387p Posterholt)
|
Vliegenzwam: een giftige paddestoel met een melkblanke steel, een helrode tot oranje hoed met witte schubjes, een kraag om de steel en een gerande knol; insekten sterven als zij erop gaan zitten (vliegendood, vliegenkampernoelie, duivelskers). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21192 |
vliegtuig |
vliegmachine:
vleegmesjien (L387p Posterholt)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vleegveldj (L387p Posterholt)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24499 |
vlier |
vlier:
WLD = vlier
flier (L387p Posterholt)
|
vlier [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19380 |
vliering |
zolder:
zèùlder (L387p Posterholt)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|