32066 |
vloernagel |
vloernagel:
flūrnāgǝl (L387p Posterholt)
|
Draadnagel met verloren kop, waarmee vloerplanken vastgezet worden. De nagels worden daarbij met behulp van een doorslag tot beneden het oppervlak van het hout gedreven. Zie ook de lemmata ɛhouten vloer, verzinkenɛ en ɛdoorslag, drevelɛ in wld II.9, pag. 158 - 160.' [N 54, 16a]
II-12
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄s (L387p Posterholt)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
34016 |
vlugger |
vooruit:
vǝrut (L387p Posterholt)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33867 |
vocht afscheiden |
sleuren:
slø̄rǝ (L387p Posterholt),
vemen:
vē̜mǝ (L387p Posterholt)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
18217 |
vod |
voddel:
fŏĕddel (L387p Posterholt),
fŏĕdele (L387p Posterholt),
fòòdel (L387p Posterholt)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
voddelenboer:
fóddeleboer (L387p Posterholt),
voddelenkramer:
fŏĕddelekriêmer (L387p Posterholt),
Ook: schooier.
fóddelekremer (L387p Posterholt)
|
lompenboer || voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
kro.tǝ (L387p Posterholt),
krǫtǝ (L387p Posterholt)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeren:
voǝrǝ (L387p Posterholt)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
33268 |
voederwikke |
wikke(n):
wekǝ (L387p Posterholt)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
20483 |
voedsel |
aas:
aos (L387p Posterholt),
eten:
ééte (L387p Posterholt),
voer:
vôôr (L387p Posterholt),
vreet, de -:
vréét (L387p Posterholt),
vrêêt (L387p Posterholt)
|
het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas) [N 83 (1981)] || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3, III-4-1
|