25309 |
voet, maat van 0,28 m |
voet:
voot (L387p Posterholt)
|
de maat die een lengte aangeeft van 28 cm [voet] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23185 |
voetbal |
voetbal:
foetbal, voetbal (L387p Posterholt)
|
Voetbal.
III-3-2
|
22627 |
voetballen |
voetballen:
foetballe, voetballe (L387p Posterholt)
|
Voetballen.
III-3-2
|
19486 |
voetbankje |
voetenbankje:
vø̄t˂bɛŋkskə (L387p Posterholt)
|
voetenbank [N 56 (1973)]
III-2-1
|
19812 |
voetenbankje |
voetbankje:
vootbenkske (L387p Posterholt)
|
Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32184 |
voetensponde |
voetplank:
vōtplaŋk (L387p Posterholt)
|
De, al dan niet verwijderbare, plank aan het hoofeinde van een bed. [N 56, 178c]
II-12
|
21199 |
voetganger |
voetganger:
vootgenger (L387p Posterholt)
|
een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33732 |
voetgangershek |
haspel:
haspǝl (L387p Posterholt)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|
23604 |
voetgebeden |
voetgebeden:
vootgebaeje (L387p Posterholt)
|
De gebeden aan de voet van het altaar, de voetgebeden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18089 |
voetjicht |
gicht:
gig (L387p Posterholt)
|
Voetjicht: soort jicht die zich openbaart door een hevige pijn in de voet, vooral in het gewricht tussen middenvoetsbeentje en grote teen, podagra (voetje, pootje, kozijntje, voetjicht). [N 84 (1981)]
III-1-2
|