24408 |
wezel |
wezel:
weezel (L387p Posterholt)
|
wezel [SGV (1914)]
III-4-2
|
25287 |
wichtje, maat van 1 gram |
gram:
gram (L387p Posterholt)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 1 gram = 1/1000 kg [wichtje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17864 |
wiebelen |
wiebelen:
wiebele (L387p Posterholt)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gēǝ (L387p Posterholt),
gē̜i̯ǝ (L387p Posterholt),
kruiden:
kruu̯ǝ (L387p Posterholt)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
weeg (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
wieg [SGV (1914)] || wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33056 |
wiekenstel van de pikbinder |
molen:
mø̄lǝ (L387p Posterholt)
|
Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.]
I-4
|
34574 |
wiel |
rad:
rā.t (L387p Posterholt),
rāt (L387p Posterholt),
meervoud
rā.r (L387p Posterholt),
radje:
verkleinwoord
rɛ̄tšǝ (L387p Posterholt)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
22412 |
wielerwedstrijd |
wielrennen:
wierenne (L387p Posterholt)
|
Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29123 |
wielgaffel |
vork:
vōrk (L387p Posterholt)
|
De twee schuingeplaatste stijltjes die samen een soort vork vormen waartussen het drijfwiel van het spinnewiel loopt. Volgens de informant van K 353 is deze gaffel daar onbekend. [N 34, B7]
II-7
|
23554 |
wierook |
wierook:
wierook (L387p Posterholt)
|
Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|