33678 |
zand, zandgrond |
lichte grond:
lextǝ grōnjtj (L387p Posterholt),
zand:
zanjtj (L387p Posterholt),
zaŋt (L387p Posterholt)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
24967 |
zandbank |
zandbank:
zandjbank (L387p Posterholt),
zandplaat:
zandjplaat (L387p Posterholt)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korreltje:
körrelke zandj (L387p Posterholt)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33143 |
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen |
zandzeef:
zāndzēf (L387p Posterholt)
|
De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
22697 |
zang |
zang:
zang (L387p Posterholt),
zank (L387p Posterholt),
vgl. ook pag. 285 sub ZINGEN: zank [zang, het zingen].
zank (L387p Posterholt)
|
Gezang: het zingen. || Het zingen van kinderen [gelots]. [N 90 (1982)] || Zang.
III-3-2
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (L387p Posterholt)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
(zang)liester (L387p Posterholt),
zanglijster:
(zang)liester (L387p Posterholt)
|
zanglijster
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
melken:
meilke (L387p Posterholt),
zaniken:
zaniken (L387p Posterholt),
zanikke (L387p Posterholt),
zeuren:
zeure (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
zeveren:
zeivere (L387p Posterholt)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] || zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
24938 |
zavel, lichte klei |
zavel:
zaavel (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
loeder:
loeder (L387p Posterholt)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|