23614 |
zedenpreek |
preek:
praek (L387p Posterholt)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18972 |
zedig |
braaf:
braaf (L387p Posterholt),
stil:
sjtil (L387p Posterholt),
zedig:
zedig (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
Zedig. [N 96D (1989)] || Zedigheid. [N 96D (1989)] || zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
19560 |
zeef |
zeef:
zĕef (L387p Posterholt)
|
zeef [SGV (1914)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
zeef:
zēf (L387p Posterholt)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeef:
zēf (L387p Posterholt)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
25906 |
zeefdoek |
jute zakken:
jute zakken (mv.) (L387p Posterholt)
|
Het doek dat men in de koperen zeef legt. In L 387 had men geen koperen zeef en gebruikte men alleen de jute zakken als zeef. De "fijne draad" die men in Q 0112 toepaste valt te vergelijken met de dunne draad die men gebruikte in een hor. [N 57, 20b]
II-2
|
25908 |
zeefraam |
raam:
rām (L387p Posterholt)
|
Een constructie van latten waardoor het mogelijk gemaakt wordt dat de zeef boven de ketel geplaatst kan worden. De armen van dit zeefraam zijn niet even lang, maar aangepast aan de ronde vorm van de ketel. Zie afb. 24. [N 57, 21]
II-2
|
33590 |
zeekool |
eeuwig moes:
WLD = splijtkool
eewig-moos (L387p Posterholt),
schorseneren:
WLD
sjorsenere (L387p Posterholt)
|
De overblijvende plan met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; de bladen geven een zeer vroege, smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt; zeekool (oudew [N 82 (1981)] || splijtkool [N 92 (1982)]
I-7
|
19472 |
zeemlap |
leren lap:
lêrelap (L387p Posterholt)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
luter:
leuter (L387p Posterholt),
(Op de Uo van löter, hoort nog een lengtestreep te staan).
lø͂ͅtər (L387p Posterholt),
(Op de ö van löter, hoort nog een lengte streep te staan).
lø͂ͅtər (L387p Posterholt),
zeepsop:
zeipsop (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u de oplossing van zeep en water? (zeepsop, zeepnat) [N 104 (2000)] || sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|