e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

Gevonden: 5728
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonte specht, specht specht: alleen in kandidaatsscriptie  s(j)pèch (Posterholt) specht (alg.) III-4-1
bontkraag pelskraag: pelskraag (Posterholt) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsmantel: pelsmantjel (Posterholt) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
bonzen bonzen: boensje (Posterholt) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boog boog: baog (Posterholt), bo.ch (Posterholt), ene baohch(j) (Posterholt) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. III-3-2
boogschaaf met bolle zool rondschaaf: rontjšāf (Posterholt), vellingschaaf: vęleŋšāf (Posterholt) Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35] II-12
boogschuttersgilde handboog: handjbaog (Posterholt), schutterij: sjötterie (Posterholt) Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij. III-3-2
boom draaikraan: dręjkrān (Posterholt) Het zware, staande gedeelte van de draaiboom. Zie afb. 16. [N 57A, 4.1; N 57, 9 add.] II-2
boom (alg.) boom: boum (Posterholt), boͅu̯m (Posterholt), buim (mv.): buim (Posterholt) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Posterholt) I-7