id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24125 | bonte specht, specht | specht: alleen in kandidaatsscriptie s(j)pèch (Posterholt) | specht (alg.) III-4-1 |
18297 | bontkraag | pelskraag: pelskraag (Posterholt) | kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3 |
18682 | bontmantel | pelsmantel: pelsmantjel (Posterholt) | bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3 |
25019 | bonzen | bonzen: boensje (Posterholt) | hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4 |
22552 | boog | boog: baog (Posterholt), bo.ch (Posterholt), ene baohch(j) (Posterholt) | boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. III-3-2 |
31838 | boogschaaf met bolle zool | rondschaaf: rontjšāf (Posterholt), vellingschaaf: vęleŋšāf (Posterholt) | Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35] II-12 |
22464 | boogschuttersgilde | handboog: handjbaog (Posterholt), schutterij: sjötterie (Posterholt) | Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij. III-3-2 |
25883 | boom | draaikraan: dręjkrān (Posterholt) | Het zware, staande gedeelte van de draaiboom. Zie afb. 16. [N 57A, 4.1; N 57, 9 add.] II-2 |
24472 | boom (alg.) | boom: boum (Posterholt), boͅu̯m (Posterholt), buim (mv.): buim (Posterholt) | boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3 |
33511 | boomgaard | bongerd: boŋərt (Posterholt) | I-7 |