22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
zwartepieten:
zwartepiete (L387p Posterholt)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (L387p Posterholt)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18105 |
zweer |
zweer:
sjwéér (L387p Posterholt),
zweren:
šwē̜rǝ (L387p Posterholt)
|
[N 8, 90b en 90t]Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
I-9, III-1-2
|
18056 |
zweet |
zweet:
sjweit (L387p Posterholt)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33875 |
zwellen van de uier |
(ze is aan het) uieren:
ȳǝrǝ (L387p Posterholt)
|
[N 8, 51]
I-9
|
24452 |
zwemblaas |
luchtblaas:
WLD
loogblaus (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
sjwumme, zjwumme (L387p Posterholt),
sjwömme (L387p Posterholt),
zj(w)ume (L387p Posterholt),
zjwömən (L387p Posterholt)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen.
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
warshout:
wē̜ršhǫu̯t (L387p Posterholt)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
18045 |
zweren, etteren |
etteren:
ĕttere (L387p Posterholt),
zweren:
sjweere (L387p Posterholt)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
šwɛrm (L387p Posterholt)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|