id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24292 | zwerm vogels | vlucht: vluch (Posterholt) | groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] III-4-1 |
28505 | zwermen | zwermen: šwɛrmǝ (Posterholt) | Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6 |
18005 | zweten | zweten: sjweite (Posterholt, ... ) | zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)] III-1-2 |
21410 | zwijgen | zwijgen: sjwiege (Posterholt) | zwijgen [SGV (1914)] III-3-1 |
31100 | zwikker | zwikker: šwekǝr (Posterholt) | De man die de schacht over de leest haalt en met een zwiktang het leer overal aanhaalt en met tacks vastslaat. [N 60, 160] II-10 |
30996 | zwiktang | zwiktang: žwektaŋ (Posterholt) | De tang waarmee men in het hol overhaalt. "In plaats van de rektang wordt veelal gebruikt de voor het opzwikken van doorgenaaid werk noodige zwiktang, die het voordeel heeft, dat hij ook als hamer te gebruiken en ongeveer even duur is." (Directie, pag. 304). Volgens de informant van Q 18 gebruikt hij de zwiktang uitsluitend om de neus en de hiel bij te zwikken. Men kan hiermee kleine stukjes van het leer bijtrekken, zodat er geen plooien ontstaan. Zie afb. 38. [N 60, 83c] II-10 |
19301 | zwoegen | wolven: wouve (Posterholt), wroeten: vroete (Posterholt), zich uitsloven: oetsjlòòve (Posterholt) | hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)] III-1-4 |
21113 | zwoord | zwaard: sjwaard (Posterholt), sjwaart (Posterholt), zwaard (Posterholt) | De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)] III-2-3 |