23683 |
conferentie |
conferentie (<lat.):
konferentie (L387p Posterholt)
|
Een gemeenzame, geestelijke toespraak [conferentie?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23202 |
congregatie |
congregatie:
congregatie (L387p Posterholt)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|
23623 |
consecratie |
consecratie (<lat.):
consecrasie (L387p Posterholt)
|
De consecratie [wandloeng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30088 |
contrefort |
contrefort:
kǫntǝrfǫrs (L387p Posterholt),
hielkap:
hilkap (L387p Posterholt)
|
Het stijve stuk leer dat tot meerdere stevigheid in de schacht wordt vastgekleefd, aan de hielkant, tussen leer en voering. "De contreforts (stijven) snijdt men steeds zoo dat zij den hiel omsluiten en zij mogen niet hooger of lager zijn, dan hun bestemming vordert. Te hooge contreforts schuren tegen den buitenenkel, te lage geven geen vastigheid, geen stand. Ook moeten zij van geschikte lengte zijn, n.l. dat zij behoorlijk tot vóór de hak in het hol reiken. Boven schalmt men de contreforts goed af, wat naar onderen toe minder het geval mag zijn. Ook zorge men dat de contreforts boven het nodige slot hebben, zoodat zij goed tegen de leest aanliggen." (Knöfel I, pag. 194). Zie afb. 36. [N 60, 80]
II-10
|
23392 |
corpus |
christus:
christus (L387p Posterholt)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (L387p Posterholt)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltǝvātǝr (L387p Posterholt)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
scheeldees:
seldäärsje (L387p Posterholt)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
WLD
dadel (L387p Posterholt)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
30360 |
dag- en nachtslot |
dag- en nachtslot:
dāx˱ ɛn naxšlǭt (L387p Posterholt)
|
Deurslot met dag- en nachtschoot. De verende dagschoot van het slot wordt door het aan één zijde schuin aflopen van het eindvlak bij het dichttrekken van de deur naar binnen gedrukt, maar springt zodra de deur dicht is door de kracht van de veer weer terug in het sluitgat. De nachtschoot kan alleen met behulp van een sleutel worden in- en uitgeschoven. Zie ook afb. 66 en de lemmata 'Dagschoot' en 'Nachtschoot'. [N 54, 103a]
II-9
|