23959 |
dagelijkse zonde |
dagelijkse zonde:
dagelikse zunj (L387p Posterholt)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24898 |
dageraad |
aanbreken:
aanbraeke (L387p Posterholt)
|
het aanbreken van de dag [lamieren, krieken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30237 |
dagmaat |
dagmaat:
dāxmǭt (L387p Posterholt),
in de dag:
en ǝ dāx (L387p Posterholt)
|
De afstand tussen de dagkanten van een kozijn. De dagmaat wordt gemeten tussen de binnenkant van de bovendorpel en het hoogste punt van de onderdorpel en tussen de binnenkanten van de stijlen. [N 55, 1a; N 55, 1b; N 55 1c]
II-9
|
23533 |
dagmissaal |
dagmissaal:
daagmissaal (L387p Posterholt)
|
Een kerkboek met misgebeden voor alle dagen van het kerkelijk jaar [dagmissaal?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30361 |
dagschoot |
dagschoot:
dāxšūǝt (L387p Posterholt)
|
Dat deel van een slot dat door het draaien van de 'kruk' buiten de belegplaat wordt gebracht. Zie ook het lemma 'Nachtschoot'. [N 54, 103b]
II-9
|
30263 |
dagstuk |
afkantplanken:
āfkantjplaŋkǝ (L387p Posterholt),
negplanken:
nɛxplaŋkǝ (L387p Posterholt)
|
Elk van de planken van 2 √† 3 cm breedte die dienen om de ruwe dagkanten van de muuropening aan het gezicht te onttrekken. De dagstukken vormen een vast raamwerk rond de deur dat op de muurblokken wordt vastgespijkerd. Zwiers 1907 merkt hierover op pag. 92 op: ø̄Kozijnen zijn niet bepaald noodig. In vele landen en ook in het zuiden van ons land worden ze niet toegepast en draaien de ramen en deuren √≤f onmiddellijk tegen den muur, √≤f sluiten tegen-, en vinden hunnen aanslag in houten dagstukken. De kozijnen verdienen echter alle aanbeveling, daar zij ons in staat stellen eene meer tochtvrije afsluiting tusschen onze vertrekken en de buitenlucht te bewerken. Waar echter eene zoodanige afsluiting niet wordt gewenscht, laat men ook hier te lande de kozijnen wel achterwege, zooals 't geval is bij tuindeuren, deuren van goederenloodsen, bij winkelramen enz.ø̄ [N 55, 19a; N 55, 149b]
II-9
|
21724 |
dagvaarden |
oproepen:
oproope (L387p Posterholt)
|
iemand laten weten dat hij voor de rechter moet verschijnen [ontbieden, pressen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21723 |
dagvaarding |
oproep:
oproop (L387p Posterholt)
|
de mededeling aan een verdachte of getuige dat hij op een bepaald tijdstip voor de rechter moet verschijnen [dagvaarding, dagement] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27184 |
dak |
dak:
dāk (L387p Posterholt)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
33095 |
dak van de mijt |
dak:
dāk (L387p Posterholt)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Kap kan zowel op het gehele dak of, elders, alleen op de spits van het dak wijzen. In Q 158a wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het dak kan uitlopen in een ronde spits ("appel") of in een spitse ("peer"), zie ook het lemma ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. De opgaven die betrekking hebben op het materiaal waarmee gedekt wordt staan in het lemma ''strowalm'' (6.1.25). [N 15, 45b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|