25916 |
de ketel leegscheppen |
ketel leegscheppen:
kę̄tǝl lę̄x šøpǝ (L387p Posterholt)
|
Het uitscheppen van de ketel met behulp van een koperen of houten schep. Om de laatste resten beter uit de ketel te kunnen verwijderen, plaatste men in Q 249 de ketel schuin door er een grote hamer onder te leggen. In L 387 had men een speciale ketelschraag die werd gebruikt om de ketel schuin te zetten bij het leegmaken. [N 57, 29; N 57, 30 add.]
II-2
|
23687 |
de kruisweg bidden |
de staties beden:
de sjaabes bae (L387p Posterholt)
|
De kruisweg bidden (in de vastentijd, op Goede Vrijdag, na n begrafenis) [de kruutswèèg bèèje, de statioeëne beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32732 |
de laatste voor ploegen |
(de voor) toeslaan:
tušlǭn (L387p Posterholt)
|
De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.]
I-1
|
31991 |
de maat bepalen |
de maat vaststellen:
dǝ mǭt ˲vasštelǝ (L387p Posterholt)
|
In het algemeen de maat van een voorwerp bepalen. [N 53, 198]
II-12
|
22538 |
de mei vieren |
mei verteren:
meije vertaere (L387p Posterholt),
meien:
meije (L387p Posterholt)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] || De tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dęi̯kǝ (L387p Posterholt)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
33872 |
de merrie is niet drachtig |
gust:
gøs (L387p Posterholt)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
23550 |
de mis dienen |
de mis dienen:
de maes deene (L387p Posterholt)
|
De mis dienen [diene, de mès deene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23519 |
de mis doen |
mis doen:
maes doon (L387p Posterholt)
|
De mis doen, opdragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23686 |
de missie preken |
missie (<fr.) preken:
missiepraeke (L387p Posterholt)
|
De missie preken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|