19643 |
de was stijfselen |
stijven:
sjtieve (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
wringen:
vringe (L387p Posterholt)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32742 |
de wendakker ploegen |
voordelen:
vø̄rǝlǝ (L387p Posterholt)
|
Na het ploegen van het grote middendeel van de akker moet men de keerstroken nog met de ploeg bewerken. Als er geen of maar één keerstrook is, omdat men op een (veld)weg of op een eigen of andermans perceel heeft kunnen keren, ploegt men aan het voor- en/of achtereind van de akker enkele dwarsvoren om het ongelijke en minder diepe begin van de lange voren weg te werken. [JG 1a; N 11, 47; N 11A, 137l; monogr.]
I-1
|
31768 |
de zaag ontspannen |
ontspannen:
ǫntšpanǝ (L387p Posterholt)
|
Het zaagblad van de spanzaag op lagere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje losser te draaien. [N 53, 32b]
II-12
|
31767 |
de zaag spannen |
spannen:
španǝ (L387p Posterholt)
|
Het zaagblad van de spanzaag op grotere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje aan te draaien. [N 53, 32a; N I, 1b add.; monogr.]
II-12
|
31778 |
de zaagtanden strijken |
rechten:
rɛxtǝ (L387p Posterholt)
|
De door het gebruik ongelijk afgesleten zaagtanden aan de punten plat afvijlen om ze weer even lang te maken. Zie ook het lemma ɛstrijkvijlɛ.' [N 50, 37c; N 53, 24d; monogr.]
II-12
|
31783 |
de zaagtanden vijlen |
scherpen:
šɛrpǝ (L387p Posterholt),
slijpen:
šlīpǝ (L387p Posterholt)
|
De zaagtanden na het zetten met behulp van een, meestal driekantige, vijl scherp maken. [N 50, 37c; N 53, 24b-c; monogr.]
II-12
|
31780 |
de zaagtanden zetten |
trekken:
trekǝ (L387p Posterholt),
zetten:
zetǝ (L387p Posterholt)
|
De zaagtanden afwisselend naar links en naar rechts buigen om de snede van de zaag breder te maken dan het zaagblad. Op deze wijze gaat de zaag beter door het hout. Het zetten van de zaagtanden wordt gedaan met behulp van de zaagzetter of de zaagzettang. Zie ook deze lemmata. [N 50, 37a; N 53, 24a; N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
25312 |
decimeter, maat van 10 cm |
palm:
palm (L387p Posterholt)
|
de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31776 |
decoupeerzaagmachine |
decoupeerzeeg:
dēkopērzē̜x (L387p Posterholt)
|
Draagbare zaagmachine met een kort, smal zaagblad, dat op en neer gaat. De decoupeerzaagmachine wordt gebruikt voor het uitzagen van figuren en voor het zagen langs gebogen lijnen. Zie ook afb. 23. [N 53, 20; monogr.]
II-12
|