e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Putbroek

Overzicht

Gevonden: 494
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
notenboom notenboom: -  noo:təbou:m (Putbroek) okkernoot [DC 17 (1949)] I-7
oever oever: ōver (Putbroek) oever [DC 02 (1932)] III-4-4
oeverzwaluw aardzwalg: eͅrtžwaoləx (Putbroek), koolzwalg: koeel: kuil, gat  koeəlžwaoləx (Putbroek) oeverzwaluw [DC 18 (1950)] III-4-1
ogenblikje, korte tijd, eventjes ogenblikje: augeblikskə (Putbroek) ogenblikje [DC 03 (1934)] III-4-4
okkernoot noot: -  noo:t (Putbroek) okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)] I-7
omheining van ijzeren spijlen stanketsel: štakɛtsǝl (Putbroek) Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e] I-8
omheining van opstaande latjes lattenhek: lǫtǝhɛk (Putbroek) Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.] I-8
omheining van takken tuin: tūǝn (Putbroek) Omheining van een erf of een stuk land, gevlochten van takken. [A 25, 4b; monogr.] I-8
omwalde akker kamp: kāmp (Putbroek), kampje: kɛmpkǝ (Putbroek) Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.] I-8
ondergronden, woelen ondergronden: ondergronden (Putbroek) Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b] I-1