34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kwartīr (L381a Putbroek)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pē̜rskø̜tǝlǝ (L381a Putbroek)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kuštronjtj (L381a Putbroek)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
34061 |
vaars |
vaars:
vē̜s (L381a Putbroek)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
17824 |
vangen |
vangen:
vangə (L381a Putbroek)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
33359 |
varkensketel |
varkensmoor:
vɛrǝkǝsmǭr (L381a Putbroek)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrkǝs[stal] (L381a Putbroek)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L381a Putbroek)
|
reuzel [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
schaapskrenten:
šǭpskrentǝ (L381a Putbroek),
varkenskeutelen:
vɛrkǝskø̄tǝlǝ (L381a Putbroek)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c]
I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
trog:
trūx (L381a Putbroek),
(mv)
trø̜̄i̯x (L381a Putbroek)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|