33663 |
wei |
kaaswei:
kīǝswęi̯ (L381a Putbroek),
wei:
węi̯ (L381a Putbroek)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.]
I-11
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (L381a Putbroek)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
26297 |
wervel |
wervel:
wervǝl (L381a Putbroek)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
24399 |
wesp |
wesp:
wisp (L381a Putbroek)
|
wesp [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
24408 |
wezel |
wezel:
wezel (L381a Putbroek)
|
wezel [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
34574 |
wiel |
rad:
rāt (L381a Putbroek)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
24557 |
wilg (alg.) |
vitsenhout:
-
(wieje) witsəhout (L381a Putbroek),
wijdenhout:
-
wiejəhout (L381a Putbroek),
wijdenstruik:
-
wiejəstroe:ək (L381a Putbroek)
|
wilg (Salix) [DC 28 (1956)] || wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
vuilwijde:
-
voe:lwiejə (L381a Putbroek)
|
wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
33479 |
witte aalbes |
witte miemerten:
witte miemerte (L381a Putbroek),
Uitsl. meerv.
witt6 mie:m6rt6* (L381a Putbroek)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20654 |
witte kool |
kappesmoes:
kaoppesmoos (L381a Putbroek)
|
witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7
|