e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Putbroek

Overzicht

Gevonden: 494
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kwikstaart koevogeltje: koeveugelke (Putbroek) kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] III-4-1
witte waterlelie vuilnisbloem: Fuul6s is t moerassig water waarop de bloem drijft.  fuuləs(ə)bloom (Putbroek) witte waterlelie [DC 17 (1949)] III-4-3
wormsteek (subst.) wormsteek: woormšteͅək (Putbroek) wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)] III-2-3
wormstekig met wormsteek: met woormšteͅək (Putbroek) wormstekig ve appel [DC 23 (1953)] III-2-3
wrang sleeuw: neen, zon vrucht is niet slieë, welkent men de sliëne vruchten van de slieëndur(sleedoorn, sleepruim, trekkebekker) voor de vorst zijn die zeer wrang  sliën (Putbroek) wrang [DC 26 (1954)] III-2-3
zaaien zaaien: zɛi̯ǝ (Putbroek) [N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.] I-4
zaaivoren, diep ploegen akkeren: akǝrǝ (Putbroek) Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ¬± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
zand, zandgrond hoog veld: hǭx vɛljtj (Putbroek) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zeemlap vensterlap: venštərloͅp (Putbroek) zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] III-2-1
zeggen zeggen: zeggə (Putbroek) zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)] III-3-1