e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jurk kleed: klēīd (Puth) jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] III-1-3
jus, vleesnat saus: saws (Puth) Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] III-2-3
kaak kaak: kaak (Puth), kaakŭ (Puth), kummik: kummik (Puth) kaak [DC 02 (1932)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kletskop: kletsjkop (Puth), volle maan: n vol mòòn (Puth) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaam kaam/kamen: kymǝ (Puth) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krapjes: krépkes (Puth), krappen: krappe (Puth) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Puth) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaardenbol kamdistel: kemdistel (Puth, ... ) kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)] I-7, III-4-3
kaars kaars: kēərs (Puth) kaars [RND] III-2-1
kaas kaas: kies (Puth) kaas [SGV (1914)] III-2-3