e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linnen, linnengoed lijnen: linǝ (Puth) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lip lip: lup (Puth), luup (Puth), lúp (Puth) lip [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
lisdodde luus: Opgegeven voor de lisdodde met als toevoeging "in het algemeen"*  luusj (Puth), negerpiemel: ordinaire naam  negerpiemele (Puth) lisdodde [DC 13 (1945)] III-4-3
list fint: fint (Puth) fint (list, barstje) [SGV (1914)] III-1-4
litteken lijkteken: liekteike (Puth), litteken: lieteike (Puth) Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)] III-1-2
loenje bekriem: bɛkrēm (Puth) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren speculeren: sjpikkelere (Puth) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lomp paard karhengst: karheŋs (Puth) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: long (Puth, ... ), longe (Puth) long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)] III-1-1
loof blader: blaar (Puth), loof: louf (Puth), lover: louver (Puth) bladeren [SGV (1914)] || loof [SGV (1914)] III-4-3