e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
marmer marmer: marmer (Puth) marmer [SGV (1914)] III-4-4
marmeren beeld beeld: ei marmere beelt (Puth) Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
marter maart: maart (Puth) marter [SGV (1914)] III-4-2
masker mommegezicht: mommegezich (Puth) masker [SGV (1914)] III-3-2
masturberen (-) wiksen: zich enne wiekse (Puth), zich een wiksen: zich enne wiekse (Puth) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10c (1961)], [N 10C (zj)] III-2-2
mathaak zichtehaak: zixtǝnhǭk (Puth) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matrozenpakje matrozenpakje: matrôêzepekske (Puth) matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)] III-1-3
mattenklopper mattenklopper: matteklopper (Puth), matteklöpper (Puth) mattenklopper [DC 15 (1947)] III-2-1
mazelen mazelen: mazele (Puth, ... ) Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)] || mazelen [SGV (1914)] III-1-2
meelmijt made: maoje (Puth) mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)] III-4-2