e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruw, ruig ruw: roew (Puth, ... ) ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)] III-4-4
sabbelen knauwelen: kna(u)wele (Puth) sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)] III-2-3
sacristie gerfkamer: gerfkamer (Puth) gerfkamer [SGV (1914)] III-3-3
salamander salamander: salamander (Puth) salamander [DC 07 (1939)] III-4-2
samenspannen onder een deken liggen: onjer ein dèkke likke (Puth) heulen (met iemand) [SGV (1914)] III-3-1
sandaal sandaal: sandaal (Puth) sandaal [N 24 (1964)] III-1-3
sappig zeumig: zoomig (Puth) sappig [DC 26 (1954)] III-2-3
scapulier scapulier: e sjabbelee.r (Puth), sjabbelee:r (Puth) Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)] III-3-3
schaaf schaaf: šāf (Puth) Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.] II-12
schaal schaal: sjaol (Puth), voor opdienen van vlees en brood e.d.  sjaol (Puth) schaal [SGV (1914)] || schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1