e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemering, valavond schemering: sjemering (Puth) schemering [SGV (1914)] III-4-4
schenkel schenkel: sjènkel (Puth) schenkel [SGV (1914)] III-2-3
schenkkan bieranker: beerènker (Puth), karaf: k(a)raf (Puth) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
scheren scheren: sjĕĕre (Puth) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scherp kijken ogen: uige (Puth) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
scheuken schuren: šūrǝ (Puth) Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31] I-11
scheukpaal schuurpaal: šūrpǭl (Puth) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheut kien: kēn (Puth), scheut: šø̄t (Puth) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schieten schieten: sjeete (Puth) schieten [SGV (1914)] III-3-1
schijf braadspek spekbraai: sjpekbrao (Puth) Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)] III-2-3