e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijwonde snit: eine sjneet in de vinger (Puth), vats: vatsj (Puth), veeg: vaeg (Puth) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2
snikken snikken: sjnieke (Puth) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepen slokken: sjloeke (Puth) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoer snoer: šnōr (Puth) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor snor: sjnoer (Puth), sjnor (Puth), šnòr (Puth) snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] III-1-1
snot krankte: krɛŋdǝ (Puth), snotter: šnōtǝr (Puth) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus kute-jong: koetjong (Puth), kōētjong (Puth), snotnaas: sjnótnaas (Puth) snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4
snottebel koet: kōē:t (Puth) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snuit snoets: sjnoets (Puth), snuits: sjnoets (Puth), sjnōē:ts (Puth), šnūts (Puth) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Snuit [SGV (1914)] I-12, III-1-1, III-4-2
snuit van de wagen naas: nās (Puth) De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d] I-13