e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stelen klauwen: klawwe (Puth), stelen: sjtêêle (Puth) stelen (geen context) [DC 38 (1964)] III-3-1
stenen omheining muur: môêr (Puth), schrans: sjrans (Puth) een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)] III-2-1
stenen pot, keulse pot baar: algemeen  baar (Puth), baartje: algemeen, verder: toebakspot, zawtpot, boterpötje  baerke (Puth) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
sterven kapotgaan: kapoͅt ˃gōͅn (Puth), sterven: sjterve (Puth), verrekken: vəreͅkə (Puth) sterven [DC 38 (1964)], [SGV (1914)] III-2-2
steunhoutjes tussen steel en balk rekevork: rīǝkǝvorǝk (Puth) Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c] I-3
steunpaal voor opgeslagen hoogkar stijp: štip (Puth) Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82] I-13
stiefdochter stiefdochter: štēf˂doͅxtər (Puth) stiefdochter [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefkinderen stiefkinder: štēfkeͅi̯njər (Puth) stiefkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefmoeder stiefmoeder: štēfmōdər (Puth) stiefmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefouders stiefouders: štēf˂au̯əš (Puth) stiefouders [DC 05 (1937)] III-2-2