e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
villen villen: velǝ (Puth) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vin vin: vin (Puth), vinne (Puth) vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2
vinden vinden: vingje (Puth) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vinger (Puth, ... ), vingər (Puth) vinger [DC 01 (1931)] || vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingerlid knookje: kneukske (Puth) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: fieke (Puth) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekvink: boo:kvènk (Puth), bookvènk (Puth) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
vis, algemeen vis: vösj (Puth, ... ) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
visaas aas: oas (Puth), onderkruiper: óngerkrōēper (Puth) aas [SGV (1914)] || wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)] III-4-2
vishengel visgarde: vösjgèrt (Puth) hengel [SGV (1914)] III-3-2