e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

Gevonden: 3120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halster halter: hāljtjǝr (Puth) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] I-10
halve frank vijftig centiem: vīēftig centiem (Puth) wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
halve stuiver grote cent: grôôte sent (Puth) halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)] III-3-1
halve-centstuk halve cent: hauve sent (Puth) halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)] III-3-1
ham, hesp schink: sjink (Puth) ham [SGV (1914)] III-2-3
hand hand: antj (Puth), handj (Puth, ... ), henj (Puth) hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)] III-1-1
handcultivator handcultivator: hantjkøltǝvātǝr (Puth) Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.] I-5
handen (kindernamen) knoemeltjes: knūūmelkes (Puth) hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)] III-1-1
handen (spotnamen) fikken: fieke (Puth), knoken: knôôke (Puth) [N 10 (1961)] III-1-1
handgeld godsalder: gaotselder (Puth) eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)] III-3-1