id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17942 | ijsberen | naar hot en haar lopen: nao (h)ot en (h)aar loupe (Puth) | lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2 |
18639 | ijsmuts | ijsmuts: īēsmötsch (Puth) | ijsmuts [N 25 (1964)] III-1-3 |
25154 | ijspegel | ijspegel: īēspeegele (mv.) (Puth) | ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4 |
24174 | ijsvogel | ijsvogel: īēsvogel (Puth) | ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1 |
25134 | ijzel, bevroren neerslag | ijsregen: īēsrê(n)ge (Puth), ijzel: īēzel (Puth) | ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25157 | ijzelen | ijzelen: iezele (Puth), īēzele (Puth) | ijzelen [N 22 (1963)], [SGV (1914)] III-4-4 |
32767 | ijzeren eg | ijzeren [eg]: īzǝrǝ [eg] (Puth) | De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ‚àÜ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.] I-2 |
32907 | ijzeren gaffel, oogstgaffel | gaffel: gafǝl (Puth), hooigaffel: [hooi]gafǝl (Puth), langgaffel: laŋgafǝl (Puth), oogstgaffel: au̯s˲gafǝl (Puth), ǫu̯xs˲gafǝl (Puth) | Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3 |
18348 | ijzertje onder een schoen | ijzertje: iezerke (Puth) | ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)] III-1-3 |
21334 | illustratie | illustratie (<fr.): illustrasje (Puth) | illustratie [SGV (1914)] III-3-1 |