34586 |
lamoen |
gestel:
gǝštɛl (Q032a Puth)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q032a Puth)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
wēēk (Q032a Puth),
wēk (Q032a Puth)
|
lampepit [SGV (1914)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33640 |
landerijen |
gewande:
gǝwanj (Q032a Puth),
land:
lanjtj (Q032a Puth)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
24917 |
landstreek |
streek:
sjtreek (Q032a Puth)
|
streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
18329 |
lang schortlint |
lintje:
lèntje (Q032a Puth)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
lang brook (Q032a Puth)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18368 |
lange grijze kous |
lange sok:
lang zökke (Q032a Puth)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
hoos:
hôôze (Q032a Puth)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderbroek:
lang ongerbrook (Q032a Puth),
lang óngerbrook (Q032a Puth)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|