18536 |
bef |
befje:
befke (Q032a Puth)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18886 |
begeerlijk |
begeerlijk:
bege͂rlik (Q032a Puth)
|
begeerlijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
18997 |
begerig |
begerig:
bege͂rig (Q032a Puth)
|
begeerig [SGV (1914)]
III-1-4
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begrafenis (Q032a Puth)
|
begrafenis [SGV (1914)]
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
benul:
benul (Q032a Puth)
|
besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)]
III-1-4
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
schaar:
šēǝr (Q032a Puth)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (Q032a Puth)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
21684 |
bekostigen? |
opbrengen:
dao kèn ich ’t géldj neet veur opbrènge (Q032a Puth)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21357 |
bekvechten |
disputeren (<fr.):
Van Dale: disputeren (<Fr.), wetenschappelijk redetwisten; - kibbelen, twisten.
tispeteere (Q032a Puth)
|
redetwisten [SGV (1914)]
III-3-1
|
33960 |
bellen aan het haam |
bellenkrans:
bɛlǝkrans (Q032a Puth)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|